Laudatio bij AICA Oorkonde voor Dick Raaijmakers

Afgelopen vrijdag werd in Leiden de AICA Oorkonde 2009 uitgereikt aan Arjen Mulder en Joke Brouwer voor hun publicatie Dick Raaijmakers. Monografie. In haar laudatio trok Kitty Zijlmans, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Leiden, een parallel tussen de aanpak van de twee makers van het boek en de ideeën van Raaijmakers zelf over zijn kunst: 'Het boek kent extreme verkleining en uitvergroting, vertraging en versnelling, net als het werk van Dick Raaijmakers zelf'.

Dick Raaijmakers en Arjen Mulder (foto: Jan Sprij)

Door Kitty Zijlmans

Ik heb mij bij de voorbereiding van deze laudatio afgevraagd hoe Dick Raaijmakers zoiets zou aanpakken, omdat het boek, net zoals zijn werk, niet een Gesamtkunstwerk is maar de kunstwerken tegelijkertijd presenteert. Daarmee is het boek een intertextuele installatie van taal, beeld, verschillende stemmen en perspectieven geworden. Dat doet het werk van Dick Raaijmakers ook recht: zijn oeuvre is niet in één lopend verhaal te vatten. Niet alleen bedient hij zich van een breed scala aan kunstvormen en disciplines waarin beeld, geluid, techniek en theorie met elkaar een huwelijk aangaan, maar ook worden deze in de verschillende producties steeds weer op een eigen manier met elkaar verbonden, waardoor nieuwe kunstvormen ontstaan – een soort klank-theater-concert-performances. Deze werken onttrekken zich aan de mogelijkheid om in bestaande categorieën te worden ondergebracht. Om de docent, theoreticus, componist, maker en performer Dick Raaijmakers over het voetlicht te brengen was een andere strategie nodig waarvoor de redacteuren Arjen Mulder en Joke Brouwer hebben gekozen, namelijk, het werk niet te synthetiseren maar te deconstrueren in zijn onderdelen. Heel Raaijmakeriaans. Hoe deconstrueer ik op mijn beurt weer het boek?

Vóór mij ligt een kloek boek. Het is 27.5 cm hoog, 22.5 cm breed en 6 cm dik. Het weegt ruim drie kilo – ik heb het even gewogen. Mijn laptopje is veel kleiner en lichter dan het boek. Het boek heeft een witte glanzende kaft van een soort kunststofpapier en lijkt gevoerd. De kaft deukt ietsjes in als je het boek vastpakt. Op de kaft staat een foto waarop je Dick Raaijmakers geconcentreerd ziet kijken naar een groot fotopositief dat hij voorzichtig tussen duim en wijsvinger met witte katoenen handschoenen vastheeft. Het is een van de bewegingsstudies van Étienne-Jules Marey die model stond voor De grafische methode fiets. Hij houdt de foto op enige afstand van zijn lichaam. Zijn gehandschoende handen komen daarmee prominent in beeld en vullen een aanzienlijk deel van de foto. Wij zien de andere kant van het beeld dat Dick Raaijmakers aan het bekijken is. Op pagina 133 komen we de foto weer tegen; erboven zien we een andere foto waarbij we nu méékijken met Dick Raaijmakers naar een andere bewegingsstudie, wederom voorzichtig vastgehouden door diezelfde, in witte handschoenen gestoken handen. V2 heeft deze bijzondere monografie uitgegeven. De redactie en samenstelling was in handen van Arjen Mulder en Joke Brouwer, gesecondeerd door Dick Raaijmakers zelf.

Het boek begint en eindigt met bladen uit de partituur van het werk Grafisch Kwartet uit 1968, voor Raaijmakers een sleutelwerk. De inwijding in het boek gaat dus via de tekening, een grafische voorstelling van een deel van de tabulaturen en het actieschrift van Grafisch Kwartet dat verderop in het boek in zijn geheel is opgenomen en dat tot in alle details is uitgewerkt, voorzien van een waar glossarium aan symbolen. Duidelijk is meteen het belang van de tekening, die een rode draad vormt door het boek. Ze zijn er in alle vormen en maten: verrukkelijke tekeningetjes, concert- of spelopstellingen, ideogrammen en grafische partituren. Het boek is vanuit het werk van Raaijmakers opgezet, het is vanuit de werken en projecten gedácht. Er is tijd genomen voor dit boek, de tijd om de projecten en werktekeningen in al hun details te laten zien, inclusief de annotaties van Dick Raaijmakers. Het is een lust om de tekeningetjes goed te bekijken, bijvoorbeeld de werktekening op pagina 213 van de handelingen van de slagwerkers in het project OW! uit 1984. Het mannetje rechtsboven heeft er overduidelijk lol in; hoe minuscuul hij ook is, je ziet een grijns van plezier op zijn gezicht.

Na een kort voorwoord en een gerichte, heldere inleiding komt eerst Dick Raaijmakers zelf aan het woord in een bijna manifestachtige tekst. In zijn verwijzing naar hemzelf en gelijkgestemden in het woord ‘constructeurs’ weerklinkt welhaast de echo van Bauhaus kunstenaar-ingenenieur-constructeur Laszlo Moholy-Nagy. Dan komen de werken, van 1966-2005, 46 stuks, het beeldende werk en de (muziek)theaterstukken van Dick Raaijmakers. De nadruk ligt op dit deel van zijn oeuvre omdat zijn elektronische composities in twee CD boxen goed gedocumenteerd zijn ondergebracht. Met uitermate veel zorg zijn er zoveel mogelijk foto’s, tekeningen, schetsen, schema’s en allerhande ander relevant beeldmateriaal bijeengebracht, alsmede testen uit programmaboekjes, tijdschriften – maar bovenal is het persoonlijke archief van Dick Raaijmakers tot spreken gebracht. Waar nodig is Dick Raaijmakers weer in de pen geklommen om een hiaat te vullen. Het materiaal is in zekere zin raw footage: de werken zoals de kunstenaar ze het liefst opgevoerd had willen zien. Dat strookt ook met de opvatting van Raaijmakers dat werken nooit af zijn, dat ze als het ware in beweging blijven. Het materiaal laat de nog mogelijke vormen zien, de ongewisse toekomst en niet zoals de werken zijn opgevoerd en dus in retrospectief.

Dan volgen er vijf essays – we zijn dan op pagina 421 aangekomen (de Nederlandse editie telt 528 bladzijden). Deze zijn van respectievelijk:

Elmer Schönberger die ingaat op Raaijmakers als componist. Daar komen we Raaijmakeriaanse termen tegen als ‘muzikaliseren’, ‘action-composing’ en ‘action-music’, maar ook ‘muizenmuziek’, ik stel me een soort prietklankjes voor, het is muziek die bestaat uit a-periodieke elektrische ontladingen. Volgens Raaijmakers is klank iets dat verdiend moet worden.

Kees Tazelaar vanuit de muziektheorie; hij kon zich baseren op de bewaard gebleven correspondentie van Dick Raaijmakers uit de periode 1960-1978 die inzicht geeft in diens denken over elektronische muziek en componeren. We komen daar Dick Raaijmakers in de eerste persoon tegen, ik geef een paar voorbeelden: 18 januari 1961: “Sterk moet ik denken en uitermate slim zijn om mijzelf niet te bedriegen en te verdoven met klanken die om zichzelf mooi te noemen zijn.” Op 2 februari 1961: “Als Mondriaan schrijft over ‘evenwicht’ en ‘harmonie’ dan begrijp ik dat beter dan het verhaal van een musicus over fuga’s of over een fraaie orkestklank.” Hij heeft het over het maken van plastische constructies die zinvol zijn om louter constructieve en muzikale redenen. En tot slot op 14 februari van dat jaar: “Het enige wat ik probeer is het vormen van plastische geluidsbergen: grote prachtige beelden worden het!”

Michael van Hoogenhuyze belicht de beeldende kunstkant en zet Dick Raaijmakers als kunsttheoreticus neer aan de hand van onder andere het sleutelwerk De Methode (1985) – die geen methode is, hooguit een deconstructie van methode. Ik citeer Van Hoogenhuyze: “Woorden worden ontleed en onderzocht op hun oorspronkelijke betekenis, als instrumenten die goed van alle kanten worden bekeken. Raaijmakers onderzoekt hoe de mens met gereedschappen omgaat en laat tegelijkertijd zien dat de taal ook een instrument is dat ontleed moet worden.” (p. 449) Eén van die taal-deconstructries is bijvoorbeeld ‘luidspreker’, die een Luid Spreker wordt versus een Zacht Hoorder. Bij Raaijmakers luisteren de instrumenten ook. Zijn geschriften zijn een soort installaties van taal en zijn naast theorie evenzeer kunst. De installaties/performances zijn eveneens demonstraties en betogen.

Frans Evers gaf als partner-in-crime met Dick Raaijmakers jarenlang leiding aan de Interfaculteit voor Beeld en Geluid van het Koninklijk Conservatorium. Ik wil hier Frans Evers graag memoreren. Hij is onlangs, te jong, gestorven. In zijn essay zet hij een niet-hiërarchisch opererende, pedagogische Dick Raaijmakers neer. Frans Evers typeert Raaijmakers’ programma’s voor de praktijkklas als leerstukken. Maar aandacht is er ook voor diens encounter met John Cage toen deze in 1988 voor een aantal masterclasses in Den Haag aan het conservatorium verbleef.

Tot slot Paul Slangen die de eigenzinnige theatermaker Raaijmakers belicht. Hij verhaalt over Theatergroep Hollandia, waar hij in de al even eigenzinnige Paul Koek een gelijkgestemde vindt. In de theaterproducties staat de mens steevast op gespannen voet met de machine en het is in hun mislukken als mens dat de mens zich geen machine toont.

Gelukkig staan de essays aan het einde, niet omdat ze niet goed zouden zijn, in tegendeel, maar omdat de kijker-lezer eerst zelf helemaal door het oeuvre heen heeft moeten ploegen en zijn of haar eigen beeld van de werken en de aanpak heeft kunnen vormen. De essays die daarna komen, bieden welkome inzichten en hebben een zeker synthetiserend en evaluerend effect zonder dwingende kaders te geven. Zo houdt de kijker-lezer zijn vrijheid.

Het boek besluit met een chronologie die Dick Raaijkmakers vanaf zijn geboorte – we zien hem als tevreden kleuter bij moeder op schoot – tot 2006 wanneer een stralende Dick Raaijmakers wordt benoemd tot eredoctor van de Universiteit Leiden. De chronologie is gelardeerd met de stem van Dick Raaijmakers geput uit brieven, teksten van hem, interviews. Één citaat wil ik graag aanhalen omdat het mijns inziens zo precies de fascinatie van Dick Raaijmakers verwoordt. Op p. 485 staat dat hij besluit zich bezig te houden met hoe geluid wordt gemaakt, met de morfologische structuur van geluid: “Mij interesseerde de methodische manier waarmee muzikaal materiaal met elektronische middelen letterlijk kan worden gecomponeerd.” Dick Raaijmakers is iemand die instabiele dingen uiterst stabiel tot uitvoering wil brengen.

Uiteraard is er nog een bibliografie met publicaties van en over Dick Raaijmakers. En voordat het boek afsluit met een fotoverantwoording en een colofon – en de al genoemde bladen uit het actieschrift van Grafisch Kwartet – een uitputtende lijst medewerkers met wie Dick Raaijmakers in zijn producties heeft samengewerkt.

Kennen we nu de hele Dick Raaijmakers? Neen, en dat vind ik ook het mooie aan het boek. Het geeft niet alles weg maar maakt juist nieuwsgierig.

In zijn geheel ademt het boek de zorgvuldigheid uit waarmee Dick Raaijmakers zelf altijd te werk is gegaan. De redacteurs hebben veel werk gehad aan het boek, dat is uit alles op te maken, maar zij treden niet op de voorgrond. Zij hebben geprobeerd het materiaal aan het woord te laten. Het boek is rijk geïllustreerd met hoogwaardig beeldmateriaal, en zo hoort het ook bij een monografie over het werk van zo’n veelzijdige kunstenaar.

Het is een boek met een heel rustig tempo, het kent extreme verkleining en uitvergroting, vertraging en versnelling, net als het werk van Dick Raaijmakers zelf. Het heeft een open einde. Het is een zoekboek voor ontdekkend leren. Geen ander boek zou deze multikunstenaar beter kunnen eren.

Ik wil de samenstellers van het boek Dick Raaijmakers. Monografie, Arjen Mulder en Joke Brouwers, van harte feliciteren met deze prestatie.