In memoriam: Lili Couvée-Jampoller

Ter nagedachtenis aan ons ere-lid Lili Couvée-Jampoller, die op de eerbiedwaardige leeftijd van 101 jaar op 25 oktober jl. overleden is, publiceren wij hierbij graag de tekst die Antje von Graevenitz uitsprak bij de crematie van Lili Couvée-Jampoller in de Nieuwe Ooster, op 1 november 2016.

lili-j-c-n-korteweg-2009
Lili Jampoller met schilderij, 2009. Foto: Neel Korteweg

"In Lili’s woonkamer ontdekte ik aan de muur een beeldje van twee in elkaar grijpende handen, een liefdevol gebaar, heel sprekend en gevoelig in zijn eenvoud. Het werkje van de kunstenaar Masuda Manabu is van gebogen metaaldraad. Tussen de vele kunstwerken bij haar thuis moet dit beeldje veel voor haar hebben betekend, want in de gang plakte ze een foto op de boekenkast, waarop ze zelf staat terwijl ze door deze handen kijkt. Het lijkt, alsof iemand even bij zichzelf stilstaat, de handen gesloten. Iemand die zelf afwezig is, er misschien niet meer is. Dit werk van Manabu ontstond naar aanleiding van het toneelstuk „The Hidden Trees“ van Betsy Torenbosch dat in 2008 in Den Haag werd opgevoerd. Hierin wordt o.a. het leven van Lili Jampoller geschetst.Toen ik dit hoorde begreep ik dat de twee handen symbool staan voor herinneringen. Volgens mij staan ze ook symbool voor wat er vandaag gebeurt, we willen ons Lili herinneren. Wat mij betreft vooral Lili als kunsthistorisch auteur, samensteller van een tentoonstelling en als lid van de AICA en de SEC.

Onze lieve Lili wacht niet meer op ons met thee en taart. Met steeds wisselende vrienden kwam ik zo nu en dan bij haar op bezoek. We kenden elkaar bijna een halve eeuw. Begin jaren zeventig leerde ik haar kennen in het Goethe-Instituut bij de voor mij onvergetelijke, vrij denkende, directeur Robert Anhegger, met wie Lili nauw bevriend was.

Toen het Rijksmuseum Vincent van Gogh in 1973 zijn deuren opende, werkte Lili al ruim drie jaar voor de Stichting onder directeur Emile Meyer. Ik trof haar in de bibliotheek. Ze had toen net de catalogus „English Influences on Vincent van Gogh“ helpen maken, die een jaar later uitkwam voor een in Engeland rondreizende tentoonstelling, die Lily tenslotte ook in Amsterdam inrichtte. Dit onderzoek had haar helemaal voor de jonge van Gogh ingenomen, die tijdens zijn bezoek aan London zo getroffen werd door de schrijnende armoede.

De studentenrevolte had ons attent gemaakt op de context van de kunst. Als kunsthistoricus kon je er voortaan niet meer omheen. Lili’s eerste stap in het vak kunstgeschiedenis ging meteen in deze richting. Dat dit vak eigenlijk helemaal niet haar professie was, mag nu verbazing wekken, maar in Nederland kwam het wel meer voor dat iemand als outsider het vak kon beoefenen. En dat deed Lili geweldig. Eigenlijk had ze medicijnen willen studeren, maar omdat haar dit als meisje werd verboden, werd ze boekhandelaar. Tijdens de bezetting werkte ze in het antiquariaat van Magdalena Sottman. Door haar liefde voor mooie boeken raakte ze langzamerhand ook in de kunstgeschiedenis verzeild. Bovendien waren haar ouders ook altijd al met cultuur bezig geweest. Haar kennis van boeken en afbeeldingen kwam uitermate goed van pas toen ze na de oorlog als assistent van Prof. Kurt Baschwitz hielp bij de heroprichting van het persmuseum. Dat dit met haar hulp voor elkaar kwam maakte haar behoorlijk trots. Geen wonder dat Prof. Hans Jaffé haar nadat ze nog enkele jaren als secretaresse bij de Bijenkorf en in het Duits Seminarie bij Prof. Herman Meier had gewerkt, buitengewoon geschikt vond om in de bibliotheek van het net geopende van Goghmuseum als bibliothecaresse te werken. Al gauw niet alleen als bibliothecaresse, maar ook als onderzoekster of zoals ze later in een Franse publicatie van haar werd genoemd: conservateur emeritée.

In het Rijksmuseum Vincent van Gogh verscheen van haar hand een handige gids, die in vele talen werd vertaald en meermalen werd herdrukt. Ze informeerde haar lezers hierin over verschillende aspecten van het museum . Een citaat trof me bijzonder. Een schrijver doet hierin verslag van een Parijse tentoonstelling ter nagedachtenis aan Van Gogh. Omdat Lili met die beschrijving haar tekst in de gids begint, voel je hoe dit citaat haar moet hebben geraakt. Daarom wil ik hem hier graag laten horen. De tekst uit 1891 is van Octave Mirabeau: „Wanneer men voor deze doeken staat en voor het zwarte rouwlint, dat hen omhult en dat de aandacht trekt […] wordt men bevangen door een diepe droefheid, bij de gedachte dat deze zo schitterend begaafde schilder, dat deze zo uiterst gevoelige, instinctmatige kunstenaar er niet meer is.“ (Einde citaat)

Verder vind je in een monografie van een Franse tijdgenoot van Van Gogh een lange tekst van haar hand. Het boek, de „Catalogue général de l’oeuvre de Pierre Prins 1838-1913“ verscheen in 1993 Lili’s manier van denken spreekt hieruit, want ze noemt in een citaat het belangrijkste verschil tussen een landschapsschilder en de ware natuur vooral diens liefde voor poezie. Poezie werd de leidraad van haar verhaal, dat zelfs geenzins poetisch probeert te zijn. Ze plaatst de kunst van Pierre Prins tussen literatuur en andere Franse kunstenaars, een typisch kunsthistorisch verhaal dat niet vakkundiger geschreven had kunnen zijn. Maar meestal publiceerde ze toch over van Gogh, zoals artikelen, over „Van Gogh en de Japanse prenten“ in Kunstschrift uit 1983 en over „Theo van Gogh en Camille Pissarro“ in Simiolus uit 1986. Uitgangspunt voor deze artikelen vormen vaak brieven, die ze in het archief van het Van Goghmuseum had gevonden. Ze zat er natuurlijk als een spin in het web.

Omdat de grens tussen het schrijven van kunstgeschiedenis en kunstkritiek vloeiend is, engageerde ze zich ook voor het vak kunstkritiek, bijvoorbeeld als lid van de AICA, de Association International de Critique d’Art. Ik trof haar geregeld bij vergaderingen en lezingen, naast haar vrienden en tijdgenoten Hans Jaffé, Arthur van Schendel en Magda van Emde Boas. Allen waren tevens lid van de SEC, de Société Européenne de la Culture, een vereniging die zich sinds 1950 eerst in Italie en later ook in Nederland sterk maakt voor het idee Europa. Alle leden zoals Leo Braat, Joop Sjollema, Hans Jaffé, e.a. hielden er lezingen en discussieerden intens over verschillende visies. Zo ook Lili, die er over haar leven in Berlijn en Den Haag vertelde, – juist niet over haar specialisme: de kunst van rond 1900, hoewel ze daarin een „kei’ was, volgens ons oud-lid Hessel Bouman, die haar meer dan 40 jaar als lid van de SEC meemaakte. Hij beschrijft Lili als geinspireerde persoonlijkheid, die altijd sterk aanwezig was. Er ging een grote blijheid van haar uit, stelt hij, en als ze dan in discussie iets inbracht, deed ze dat altijd zeer direct, met veel gebarentaal en toch bescheiden. Hessel vond haar een ‚poppetje’. Op dit woord zou ik eerlijk gezegd – in verband met Lili – nooit gekomen zijn. Eerder op een benoeming van Judith Cahen, die me over haar mailde als „ onze grande dame de cultuur.“

In het archief van het IISG ontdekte ik dat Magda van Emde Boas in de jaren tachtig als voorzitter met Lili als haar secretaris samenwerkte. Lili maakte uitvoerige verslagen, die getuigen van haar intens idealisme voor ‚een nog op te richten Europa’. Nog een jaar geleden kwam ze af en toe naar bijeenkomsten van de SEC en nam ze met vragen en argumenten deel aan de discussies. Heel langzaam werd het minder en je kon nu beter naar haar toe gaan, temidden van haar vele tollen, kunstwerken en glas-objecten en niet te vergeten, de zee van kunsttijdschriften, waar ze middenin sliep. Ze kon zo fantastisch vertellen en je daarbij met haar grote ogen aankijken. Ik mis haar nu al en zou haar verhalen weer graag willen beluisteren."

2 thoughts on “In memoriam: Lili Couvée-Jampoller

  1. Haar zoon Erik Couvee wil graag meer te weten komen over zijn jaren in het Zeehospitium Hij kan zich daar niets van herinneren Ook dat hij zijn ouders niet zag Misschien kunt u hem wat meer vertellen B.v.d Rotterdams Zeehospitium Katwijk groeten Janneke Ketting Archief Museum Katwijk.

  2. Na het overlijden van Robert Anhegger nodigde ze mij uit om naar zijn boekenbestand te komen kijken. Alles wat met Turkije te maken had zou naar de UB gaan. Ik kocht voornamelijk Duitse literatuur.
    Soms kwam ze wel eens naar mijn antiquariaat in de Rosmarijnsteeg en ik vond haar innemend en "special". Samen oplopend na een begrafenis zei ze tegen mij: "Je denkt dat het altijd zo blijft, maar dat is niet zo!" Hierbij doelde ze op haar viefheid en nog makkelijk kunnen lopen. Ze heeft haar weg gelukkig nog lang vervolgd. En ik mis haar.