Ann Goldstein toont vechtlust in Rembrandtlezing

Ann Goldstein in Collecting History: Highlighting Recent Acquisitions, MOCA Grand Avenue, Los Angeles, juli 2009. Foto: Brian Forrest

Door Robert-Jan Muller

Ann Goldstein, vanaf januari 2010 directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, was nog maar 9 dagen in Amsterdam toen ze vrijdagavond 22 oktober op uitnodiging van de Vereniging Rembrandt de jaarlijkse Rembrandtlezing uitsprak. Een uitgesproken verschijning is Goldstein, met het bleke gezicht en zwarte kleding, die voor de leeuwen werd geworpen: voor het merendeel select publiek van leden van de Vereniging Rembrandt en leden van haar toekomstige staf uit het Stedelijk Museum. Zoals voorzitter Martijn Sanders het in zijn inleiding aangaf, was afgesproken dat zij het niet over het Stedelijk Museum zou hebben, maar eerder een overzicht zou geven van haar werkzaamheden tijdens haar conservatorschap aan het MOCA, het Museum of Contemporary Art in Los Angeles.

Goldstein benadrukte dat haar band met het Stedelijk Museum een constante was geweest tijdens haar carrière. Haar vroegere directeur in Los Angeles van 1980 tot 1984, Pontus Hulten, was immers een adept geweest van Stedelijk Museum directeur Willem Sandberg. En in 1989 had zij haar eerste bezoek gebracht aan het Stedelijk, voor haar (en veel van haar collega's in de Amerikaanse museumwereld) een legendarisch instituut vanwege de voortrekkersrol in de jaren zestig en zeventig. Bij dat eerste bezoek had zij zo'n haast het Stedelijk te bezoeken, dat zij het Rijksmuseum maar oversloeg om steeds, zoals ze zei, 'in die prachtige zalen te kunnen zijn met dat bijzondere licht'. Goldstein leek met deze inleiding het publiek te willen overtuigen dat, hoewel ze ruim 25 jaar in Los Angeles had gewerkt, altijd hart had gehad voor het Stedelijk Museum.

Vanwege de afspraak niet op haar toekomstig beleid in het Stedelijk vooruit te lopen, had zij besloten in deze lezing een beeld van haarzelf te geven via de tentoonstellingen die zij in het MOCA als conservator had gemaakt. Zij was, zoals ze aangaf, 'opgegroeid in het MOCA'. Begonnen als bibliothecaris in het museum, werd zij er in 2001 benoemd tot senior curator. Op dat moment had zij al verschillende grote overzichtstentoonstellingen op haar naam staan, zoals A Forest of Signs: Art in the Crisis of Representation (1989) met werk van dertig Amerikaanse kunstenaars uit de jaren zeventig en tachtig, Reconsidering the Art Object (1995), het eerste grote overzicht van Amerikaanse en Europese conceptuele kunst in de Verenigde Staten en in 2004 maakte Goldstein A Minimalist Future? Art as Object 1958-1968, met als onderwerp het ontstaan van Mininal Art in de Verenigde Staten.

De indruk dat zij met deze tentoonstellingen sterk op de Amerikaanse situatie gericht is geweest, wordt bevestigd met het overzicht van solo-tentoonstellingen die zij tijdens haar lezing toonde. Amerikaanse namen als Roni Horn, Cady Noland, Christopher Wool en Barbara Kruger in de jaren negentig, worden pas in de afgelopen jaren door Europese kunstenaars afgewisseld. In 2007 toonde zij het werk van Cosima von Bonin (die in dat jaar ook alomtegenwoordig was op documenta 12) en vorig jaar maakte zij de tentoonstelling Martin Kippenberger: The Problem Perspective. Goldstein vertelde dat deze laatste tentoonstelling het eerste solo-overzicht was geweest die zij met werk van een overleden kunstenaar maakte. Dat dit haar goed is afgegaan blijkt uit de jubelende recensies die er over verschenen. Dat zij de tentoonstelling Marlene Dumas: Measuring your own grave in het MOCA dit jaar niet noemde, zal er mee te maken hebben dat Goldstein daar niet verantwoordelijk voor was. Terecht merkte interviewer Peter Hecht in het slotgesprek op, dat van elke 150 kunstwerken in de MOCA collectie er maar 25 Europees zijn. Zou Goldstein dit Amerikaanse accent in Amsterdam voortzetten? Ze hield dit in het midden door te antwoorden dat 'relaties tussen de verschillende kunstwerken belangrijk zijn voor het uitbreiden van een kunstcollectie'.

Wat de strijd in Los Angeles betreft om het voortbestaan van het MOCA, waar er hoegenaamd geen ondersteuning van de overheid is en het museum financieel gedragen wordt door ondernemingen en burgers, sprak Goldstein van een 'MOCA-bootcamp'. Steeds had het museum voor zijn financiën moeten vechten, met als dieptepunt de crisis van het afgelopen jaar, toen het museum bijna had moeten sluiten. In Goldsteins ontspannen en vriendelijke optreden in de universteitsaula klonk opeens vechtlust door: 'Nobody should take our institutions for granted', maande zij het publiek en liet blijken begrip te hebben voor de gevolgen van de absurde situatie dat de belangrijkste kunstcollectie van Nederland al jarenlang onzichtbaar is: 'Er zijn nu jongeren die nooit de schilderijen van het Stedelijk Museum gezien hebben'.

Ook had Goldstein nog een persoonlijke ontboezeming voor het publiek, dat na de kennismaking misschien nog enige reserve had: 'Coming to Amsterdam, there are things that I want to unlearn and things that I want to bring here'. En als een slotopmerking bij een sollicitatiegesprek verzekerde zij: 'I will work my butt off to get the Stedelijk Museum opened and up again'.